Aanleiding?

Aan het begin van de 21ste eeuw, midden in de Paars met Groene Jaren, stond Bree (met toenmalig minister Jaak Gabriëls als bruggenhoofd in Brussel) in rep en roer.
Voor de landelijke kernen Beek en ’t Hasselt werd namelijk een nieuwe toekomst als vissersdorp in het vooruitzicht gesteld: zo kolossaal waren de zandwinningsplannen ten oosten van de Zuid-Willemsvaart.
De stad Bree ging ook toen al gebukt onder een grote schuldenberg. En het vooruitzicht de ene put met een nieuwe put te kunnen delgen is, zoals ook in Bocholt blijkt, voor sommige bestuurders onweerstaanbaar.
Het kostte het actiecomité “Zand Erover” enkele jaren hard werk om in 2005, in het zicht van de verkiezingen van 2006, eindelijk een officieel Brees “njet” te krijgen van de gemeenteraad over de zandplannen.

In diezelfde periode smeedde ook Kempische Zandgroeven Winters NV, veilig verborgen in de bossen van de Kettingbrug, snode plannen om het bestaande Koowt beduidend meer volume te geven. Na zeer geanimeerde briefwisselingen en discussies – onder andere in de gemeentelijk commissie ruimtelijke ordening van Bocholt – mocht deze firma op 14 augustus 2003 een succesje boeken. Toen publiceerde het Belgisch Staatsblad de mededeling dat bij besluit van 10 juli 2003 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening Wetenschappen en Technologische Innovatie het bijzonder plan van aanleg «Zandwinning in de Hove» van de gemeente Bocholt was goedgekeurd.

Alleen: wat voor de buitenwacht een succes leek, bleek intern een flinke tegenvaller voor dit in Hamont gevestigde bedrijf. Want de toegestane uitbreiding richting Souheideweg was, kort gezegd, de moeite van het ontginnen niet waard. Waarop de gigantisch diepe badkuip, voorzien van de nabestemming “natuur”, inclusief prikkeldraad, verbodsborden en ontginningsmaterieel aan de tand des tijds werd overgelaten.

Maar, niet getreurd: de redding uit Brussel was nakend. De ontginningssector, gravend naar klei, leem, bouw- en vulzand, had vanwege het beleid de belofte gekregen dat een nog op te maken Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan voor Vlaanderen een einde zou maken aan al hun problemen. In uitvoering hiervan zou iedere delfstoffendelver vervolgens zichzelf kunnen bedienen middels “Bijzondere Oppervlaktedelfstoffenplannen”, op maat van de eigen sector en het eigen bedrijf.

Toen in de loop van 2007 ook de grindboeren zich begonnen te roeren – het Grinddecreet met daarin een einde aan de Limburgse grindwinning kwam namelijk in zicht – leek het oosten van Limburg zich te moeten voorbereiden op een toekomst als kraterlandschap. Zoals toegelicht in het tijdschrift van Natuurpunt Limburg waren toen al de PRB-terreinen in Kaulille, en de Donderslagheide op de grens van Meeuwen met Opglabbeek, in beeld als grootschalige zandontginningsgebieden.

Voor “De Poeier” was het relatief snel na het faillissement in 1990 al duidelijk geworden dat behoud van de gewestplanbestemming “zware industrie” geen optie was. De landelijke ligging in een buitengebiedgemeente, de zeer slechte ontsluiting via de weg, en het ontbreken van een spoorontsluiting bleken hiervoor te zware handicaps. De ligging naast het Kanaal Bocholt-Herentals geldt dan weer als troef, maar deze waterweg is – wat de NV Scheepvaart ook moge beweren – het voorbije decennium vooral een recreatieve route geworden, zowel op het water als op het zeer druk befietste jaagpad aan de zijde van de PRB-terreinen.

Voor de nieuwe eigenaar, NV Kaulindus, was het dus zoeken naar maximaal rendement op de gedane investering. De wildste geruchten deden de ronde, zoals een invulling als golfterrein, eventueel gecombineerd met andere vormen van (verblijfs)recreatie. Maar relatief snel schakelden eigenaar en gemeente over op het bestaande tweesporenbeleid: de noordrand zoveel als mogelijk laten opnemen in de bestaande KMO-zone Kettingbrugweg, en van de rest geld maken in de vorm van zand – en liefst zoveel mogelijk.

In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van eind 2012 was het de toenmalige socialistische meerderheidspartner die de ontginning van de Poeier in de campagne betrok als argument om de zelf mee gegraven financiële putten van Bocholt te delgen. Pro memorie: de betrokken partij leverde in 2012 ruim 500 stemmen in ten opzichte van 2006, en het prominente pro-zand-kopstuk zakte van 1150 naar 670 voorkeurstemmen – aldus de gespecialiseerde sites in kwestie.

En dan blijft het stil. Ten minste, in de Dorpsstraat en de Fabrieksstraat. Want in Brussel hebben de zandbaronnen een nieuwe strategie weten te verkopen: geen grote plannen meer vol vervelende kaartjes met zoekgebieden die alleen maar slapende honden wakker maken. Nee, ondernemers met goede plannen (lees: gronden die door de betrokkenen gemeentebesturen zo waardeloos worden bevonden dat ze alleen maar nuttig kunnen gemaakt worden door ze, in ruil voor eenmalige zilverlingen, tot de volgende IJstijd te herleiden tot diep water) kunnen zelf met onderbouwde voorstellen komen.

En kijk: vlak voor de Moeder aller Verkiezingen van 25 mei 2014 komt de uittredende Vlaamse regering met “startbeslissingen tot de opmaak van Gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplannen voor het aanduiden van een gebied met bestemming “ontginning” in functie van de bevoorradingsverzekering van zand op middellange termijn”.
Eén startbeslissing krijgt enige weerklank in de pers, namelijk de plannen om op de grens van de nieuwe fusiegemeenten Opglabbeek en Meeuwen de duinengordel eens flink onder handen te nemen (Donderslagheide Oost in Meeuwen-Gruitrode & Grote Heide Noord & West in Opglabbeek).

Rond de andere startbeslissing van de Vlaamse regering (in vaktermen: nota VR 2014 0404 DOC.0468-1) over de Achterste Hostie, Groote Heide en RaekerHeide te Bocholt, blijft het vooral stil. Tot nu, maart 2016, bijna twee jaar na datum.

We zijn benieuwd.